Wiskunde.netLogo Wiskunde


TIP: Wil je ook toegang tot meer dan 16.000 video-uitwerkingen? Meld je dan snel aan! Klik hier...

Antwoorden 2.2 Snavel- en zandloperfiguren VWO 3

Boek: Getal & Ruimte - Gelijkvormigheid VWO 3 (deel 1) opgaven 19 t/m 35, 2011
Met behulp van snavelfiguren en zandloperfiguren kunnen we zijden uitrekenen bij gelijkvormige driehoeken.
Zoek naar evenwijdige lijnen om de juiste driehoeken te vinden voor gelijkvormigheid.
Bij snavelfiguren kunnen we F-hoeken vinden en bij zandloperfiguren kunnen we Z-hoeken onderscheiden.
Op deze wijze maken we weer gebruik van een verhoudingstabel en berekenen zo de onbekende zijde(n).
19.
Driehoek BEF ∼ driehoek AED en driehoek BEF ∼ driehoek CDF

20.
Tip:
Omdat er sprake is van een parallellogram geldt dat DC evenwijdig is aan AB.
Op basis van evenwijdigheid kunnen we een snavel- en/of een zandloperfiguur ontdekken.
a.
AQ AP
DC DP
b.
AQ 3
12 9

AQ = (12 x 3) / 9 = 4

21.
Tip:
PC = AB - DP = 5 - 3 = 2
a.
CQ PC PQ
AD DP AP
b.
CQ 2
4 3

CQ = (2 x 4) / 3 = 8 / 3 ≈ 2,7

22.
Tip:
Omdat ABCD een rechthoek is, weten we zeker dat PC evenwijdig is met AB. Hierdoor is er sprake van een snavelfiguur.
Ook is er sprake van een zandloperfiguur. Probeer beide en kijk welke lukt.
De snavelbek lukt:
a.
PC CQ PQ
AB BQ AQ
=>
PC 3 PQ
8 7 AQ

PC = (8 x 3) / 7 = 24 / 7 ≈ 3,43

b.
Omdat ∠B recht is, geldt:
AB2 + BQ2 = AQ2
AQ2 = 113
AQ = √113

Bereken nu PQ met de Stelling van Pythagoras:
PC2 + CQ2 = PQ2
(3,43)2 + 32 = PQ2
PQ2 = 20,755
PQ = 4,56

AP = AQ - PQ
AP = √113 - 4,56
AP ≈ 6,07

23.
Tip:
Omdat ABCD een parallellogram is, geldt dat DE is evenwijdig met BC. Hieruit volgt ook dat AE evenwijdig is met BC. Dus we hebben een zandloper gevonden.
Tevens: BC = AD = 3
AE AF EF
BC BF CF
=>
2 1,5 EF
3 BF CF

BF = (1,5 x 3) / 2 = 2,25

24.
Tip:
Om een kruisproduct op te lossen, mag je maar 1 onbekende hebben.
PQ = ( PR x TQ ) / SR = ( PR x 1,9 ) / 3,1
Om PQ te bepalen, moet je ook PR weten.
Wiskunde antwoorden
25.
Tip:
Draai je boek om. Dan zie je de driehoeken voor de snavelbek beter.
Stel EC = x dan DE = (x + 8,4).
Als je EC weet, dan bereken je EF met Pythagoras.
a. Driehoek ECF ∼ driehoek EDA
CE CF EF
DE AD AE

=>
x 1,8 EF
(x + 8,4) 6 AE

x ⋅ 6 = (x + 8,4) ⋅ 1,8
6x = 1,8x + 15,12 (links en rechts delen door 6)
x = 0,3x + 2,52
0,7x = 2,52
x = 3,6
Dus CE = 3,6

b. EF met Stelling van Pythagoras:
CE2 + CF2 = EF2
3,62 + 1,82 = EF2
EF2 = 16,2
EF = √16,2
EF ≈ 4,0

26.
Tip:
Stel CD = x dan AC = (6,6 - x)
oppervlakte driehoek = 1/2 x basis x hoogte
a. Driehoek CDE ∼ driehoek CAB
driehoek CDE CD DE CE
driehoek CAB AC AB BC

=>
x DE 2,6
(6,6 - x) AB 6,2

x ⋅ 6,2 = 2,6 ⋅ (6,6 - x)
6,2x = 17,16 - 2,6x
8,8x = 17,16
x = 1,95
AC = 6,6 - x = 6,6 - 1,95 = 4,65

b. AB met Stelling van Pythagoras:
AB2 + AC2 = BC2
AB2 + 4,652 = 6,22
AB2 = 16,8175
AB = √16,8175
AB ≈ 4,1

Oppervlakte(ABC) = 1/2 x basis x hoogte
Oppervlakte(ABC) = 1/2 x AB x AC = 1/2 x 4,1 x 4,65 = 9,5325
Oppervlakte(ABC) ≈ 9,5

27.
Tip:
Bij b. Stel LN = x dan LC = (x + 5)
a.
Driehoek ABC ∼ driehoek MNC
driehoek ABC AB BC AC
driehoek MNC MN NC MC

=>
8 x 9
MN 5 4

x = (5 x 9) / 4 = 11,25
Dus BC = 11,25
MN = (8 x 5) / 11,15 ≈ 3,6

Wat is de vergrotingsfactor bij driehoek KLC en driehoek MNC? Beeld : origineel = KC : MC = 6 / 4 = 1,5
1,5 x MC = CK
Dus: MN x 1,5 = KL
KL = 1,5 x 3,6 = 5,4

b.
Driehoek KCL ∼ driehoek MCN
driehoek KCL KC CL KL
driehoek MCN MC CN MN

=>
6 (x + 5) 5,4
4 5 3,6

4 ⋅ (x + 5) = 6 ⋅ 5
4x + 20 = 30
4x = 10
x = 2,5
Dus LN = 2,5

Bij a. hebben we gezien dat BC = 11,25.
BC = BL + LN + CN
11,25 = BL + 2,5 + 5
BL = 3,75

28.
Tip:
Werk het kruisproduct uit.
a.
2(x + 6) = 9x
2x + 12 = 9x
-7x = -12
x = 12/7
x ≈ 1,7 meter

b.
3,5 2,5
y + 3,5 9

2,5(y + 3,5) = 3,5 x 9
2,5y + 8,75 = 31,5
2,5y = 22,75
y = 9,1

29.
Tip:
Stel DE = x
Bereken eerst DE en dan DG.
Zonnestralen zijn evenwijdig, dus ∠B = ∠C i.v.m. F-hoeken
Driehoek BDF ∼ driehoek CDE
driehoek BDF BD DF BF
driehoek CDE CD DE CE

=>
424,8 (x + 32) BF
367,2 x CE

x ⋅ 424,8 = 367,2 ⋅ (x + 32)
424,8x = 367,2x + 11750,4
57,6x = 11750,4
x = 204
Dus DE = 204

Driehoek ADG ∼ driehoek CDE
driehoek ADG AD DG AG
driehoek CDE CD DE CE

=>
655,2 DG AG
367,2 204 CE

DG = (655,2 x 204) / 367,2 = 364
Dus hoogte van de toren is 364 meter.
Wiskunde antwoorden
30.
Tip:
Stel DS = x dan is ES = (13 - x)
DE2 = CE2 + CD2
DE2 = 52 + 122
DE2 = 169
DE = √169 = 13

Driehoek ASD ∼ driehoek CSE (i.v.m. zandloperfiguur)
driehoek ASD AS SD AD
driehoek CSE CS SE CE

=>
AS x 7
CS (13 - x) 5

7 ⋅ (13 - x) = 5 ⋅ x
91 - 7x = 5x
-12x = -91
12x = 91
x = 91/12
x ≈ 7,58
x ≈ 7,6
Dus DS = 7,6

31.
Tip:
Bereken eerst BD met de Stelling van Pythagoras.
Stel DS = x dan is BS = (BD - x) = (20 - x)
Omdat het een trapezium is, zijn CD en AB evenwijdig. Dus we hebben een zandloper.
BD2 + BC2 = CD2
BD2 + 152 = 252
BD2 = 400
BD = √400 = 20

Driehoek ABS ∼ driehoek CDS (i.v.m. zandloperfiguur)
driehoek ABS AB BS AS
driehoek CDS CD DS CS

=>
10 (20 - x) AS
25 x CS

We krijgen het volgende kruisproduct:
25(20 - x) = 10x
500 - 25x = 10x
-35x = -500
x = -500 / -35
x ≈ 14,3
Dus: BS = 20 - x = 20 - 14,3 = 5,7

32.
Tip:
Bij een schets hoeven de afmetingen niet te kloppen.
Bereken eerst EG met de Stelling van Pythagoras.
GS = 5 - 2 = 3
EH2 + GH2 = GE2
32 + 42 = GE2
GE2 = 25
GE = √25 = 5
GS = GE - ES = 5 - 2 = 3

Driehoek ESP ∼ driehoek GSC (i.v.m. zandloperfiguur)
driehoek ESP ES SP EP
driehoek GSC GS SC GC

=>
2 SP EP
3 SC 4

We krijgen het volgende kruisproduct:
EP = (2 x 4) / 3 = 8/3 = 2 2/3
Wiskunde antwoorden
33.
Tip:
Bereken eerst EG met de Stelling van Pythagoras.
Bereken SG met snavelfiguur.
ES = EG - SG
AB2 + BC2 = AC2
62 + 4,52 = AC2
AC2 = 56,25
AC = √56,25
AC = 7,5
Dus EG = AC = 7,5

Driehoek ACQ ∼ driehoek SGQ (i.v.m. snavelfiguur)
driehoek ACQ AC CQ AQ
driehoek SGQ SG GQ SQ

=>
7,5 5 AQ
SG 3 SQ

We krijgen het volgende kruisproduct:
SG = (7,5 x 3) / 5 = 4,5
Dus: ES = EG - SG = 7,5 - 4,5 = 3
Wiskunde antwoorden
34.
Tip:
BR = AB - AR = 6 - 4 = 2
a. Snavel:
AP AQ PQ
DP DH HP
=>
3 AQ PQ
5 4 HP

AQ = (3 x 4) / 5 = 12/5 = 2,4

b. Zandloper:
AP PR AR
BS RS BR
=>
3 PR 4
BS RS 2

BS = (3 x 2) / 4 = 6/4 = 1,5
c. UT ≈ 0,78
Wiskunde antwoorden
35.
Tip:
BC is de hele stok
DE is de watergrens
Bereken eerst AD (hoogte water)
Bereken dan: Inhoud = lengte x breedte x hoogte = 96 x 72 x AD
AB2 = 722 + 962
AB2 = 14400
AB = √14400
AB = 120

Bereken nu BC (lengte stok):
AB2 + AC2 = BC2
1202 + 502 = BC2
BC2 = 16900
BC = √16900
BC = 130

Driehoek ABC ∼ driehoek DEC (i.v.m. snavelfiguur)
driehoek ABC AB BC AC
driehoek DEC DE EC DC

=>
120 130 50
DE 26 DC

We krijgen het volgende kruisproduct:
DC = (26 x 50) / 130 = 10
AD = AC - DC = 50 - 10 = 40
Dus hoogte van het water is 40 cm.
Inhoud water = l x b x h = 96 x 72 x 40 = 276 480cm3.
Dat is 276,5 liter
Wiskunde antwoorden

Andere paragrafen:
2.1. Gelijkvormige driehoeken (1 t/m 18)
2.2. Snavel- en zandloperfiguren (19 t/m 35)
2.3. Hellingsgetal (36 t/m 41)
2.4. De tangens (42 t/m 57)
2.5. Berekeningen met de tangens (58 t/m 72)

Geef je mening aan ons:
Review
Tevreden? Laat het ons weten!
Schrijf een review...

Uniek voor docenten en scholen:
Op school
Onze video's op uw school via WIFI? Meld mijn school aan...

Nog geen abonnement? Vraag het je ouders!
Vraag ouders
Meld mij aan...

Hoe maken wij onze video's?
Word ook lid!


Een virtuele tour:
Hoe werkt wiskunde.net?